Gezinsstaten van Cornelis Petrus Storimans
(zie ook de toelichting)
gedoopt op dinsdag 27 februari 1776 te Oisterwijk
zoon van Petrus Storimans en Geertrui Lievens
overleden op 12 april 1824 te Nieuwer-Amstel
Cornelis Stooriemans trouwde op 12 juni 1803 voor de RK pastoor te Maarssen met Johanna van Lingen; deze bruid is hoogste waarschijnlijk dezelfde persoon als Jannetje Versteeg, dochter van Joannis van Lingen en Petronella Versteegt, r.k. gedoopt op 19 oktober 1780 te Utrecht;
Johanna van Lingen overlijdt op 29 juli 1826 in het bedelaarsgesticht op het Oostereiland te Hoorn.
Uit dit huwelijk:
1. Petronella Storimans, geboren op 3 maart 1804 te Nieuwer-Amstel/Nes/Zwaluwenbuurt;
op 55 jarige leeftijd op 6 maart 1859 overleden in de bedelaarskolonie te Ommerschans.
Pieternelletje Storimans trouwt op 13 oktober 1836 te Ommen (waarschijnlijk Ommerschans) met Jacobus Tichelaar; geboren omstreeks 1798, zoon van Gerrijt Tichelaar en Geertruid van Wanting;
Jacobus Tichelaar was bij zijn huwelijk met Pieternelletje Storimans weduwnaar van Christina Kellerman, geboren omstreeks 1804, met wie hij op 5 maart 1826 in het huwelijk trad; Christina Kellerman overleedt op 12 maart 1827, op 23 jarige leeftijd, te Leeuwarden;
Jacob Tichelaar overleed op 6 juli 1858 op ca. 60 jarige leeftijd te Ommerschans
Uit het eerste huwelijk van Jacob Ticchelaar met Christina Kellerman:
1. Geertruida Tichelaar, geboren op 15 januari 1825 te Leeuwarden;
bij haar geboorte ingeschreven als Geertruida Kellerman; bij het huwelijk van haar ouders (5 maart 1826) gewettigd.
Geertruida Tigchelaar trouwt op 16 mei 1857 te Avereest met Johannes Boonstra, geboren in 1818 te Leeuwarden, zoon van Johannes Alberts Boonstra (moeder onbekend);
bij dit huwelijk wordt 1 kind gewettigd.
Uit dit huwelijk:
1. Anna Elisabeth Boonstra, geboren ca. 1858, op 26 november 1909 op 51-jarige leeftijd gehuwd overleden te Leeuwarden.
Uit het huwelijk van Jacob Ticchelaar met Pieternelletje Storimans:
2. Ignatie Gerrit Tiggelaar, geboren op 20 april 1838 te Veenhuizen (Norg), als zoon van Jacobus Tiggelaar en Pieternella Stooimans; op 80-jarige leeftijd op 20 juli 1918 overleden te Arnhem.
Ignatie Gerrit Tiggelaar, zonder beroep, treedt op 44 jarige leeftijd op 10 januari 1883 te Arnhem in het huwelijk met de 23 jarige Maria Hendriks, zonder beroep, geboren in 1860 te Arnhem, dochter van Gerhardus Joannes Hendriks en Helena Span;
Maria Hendriks overlijdt op 26 januari 1935 op 75 jarige leeftijd, te Arnhem.
Uit dit huwelijk:
1. Maria Helena Tiggelaar, geboren in 1883 te Arnhem, op 4 september 1901, op 18 jarige leeftijd te Arnhem gehuwd met Johannis Hendrikus van Leur, arbeider, geboren in 1877 te Dodewaard, zoon van Marianus van Leur en Catharina Kuster.
2. Gerritdina Johanna Tiggelaar, geboren in 1885 te Arnhem; waarschijnlijk ongehuwd gebleven; Gerritdina Johanna Tiggelaar overlijdt op 8 februari 1943 op 58 jarige leeftijd te Arnhem.
3. Johanna Pieternella Tiggelaar, geboren in 1886 te Arnhem, op 3 mei 1905, op 19 jarige leeftijd te Arnhem gehuwd met Hendrik Peijer, arbeider, geboren in 1883 te Arnhem, zoon van Hendrik Peijer en Johanna Adriana Coemans.
4. Wilhelmina Aleida Tiggelaar, geboren in 1887 te Arnhem, op 11 augustus 1909, op 22 jarige leeftijd te Arnhem gehuwd met Hendrik Jan Slendebroek, melkslijter, geboren in 1873 te Arnhem, zoon van Jacobus Slendebroek en Hermanna Pennink.
5. Fransje Tiggelaar, geboren in 1890 te Arnhem, op 5 oktober 1910, op 20 jarige leeftijd te Arnhem gehuwd met Albertus van Beersum, arbeider, geboren in 1889 te Elst, zoon van Wilhelmus van Beersum en Willemina van Heumen.
6. Bertha Tiggelaar, geboren in 1891 te Arnhem, op 21 november 1917, op 26 jarige leeftijd te Arnhem gehuwd met Jacobus Ubing, arbeider, geboren in 1892 te Westervoort, zoon van Geurt Ubing en Everdina Johanna Schoolderman.
7. Ignatie Gerrit Tiggelaar, geboren in 1894 te Arnhem, op 31 maart 1916, blekersknecht, op 22 jarige leeftijd te Arnhem gehuwd met Geertruida Verheijen, geboren in 1894 te Arnhem, dochter van Everhardus Pieter Verheijen en Geertruida Jansen.
Dit echtpaar krijgt in 1918 een kind dat zij, naar vader en grootvader, Ignatie Gerrit Tiggelaar noemen, maar dat kind overlijdt na 9 maanden op 8 januari 1919.
8. Theodora Helena Tiggelaar, geboren in 1896 te Arnhem, fabrieksarbeidster, op 24 november 1920, op 24 jarige leeftijd te Arnhem gehuwd met Gradus Borgers, schoenmaker, geboren in 1893 te Arnhem, zoon van Reinder Borgers en Hermina Gijsberta van Ark;
Theodora Helena Tiggelaar overlijdt op 1 augustius 1951 op 55 jarige leeftijd te Arnhen.
Bij het huwelijk van dit echtpaar wordt 1 kind gewettigd.
3. Cornelis Tiggelaar, geboren 6 februari 1840 te Veenhuizen (Norg) en wegens overlijden op 22 november 1846 in het overlijdensregister van Leeuwarden ingeschreven onder de naam Cornelis Tichelaar; oud 6 jaar.
4. Dorathea Tiggelaar, geboren op 15 juni 1842 Veenhuizen (Norg) en wegens overlijden op 21 juli 1847 in het overlijdensregister van Leeuwarden ingeschreven onder de naam Theodora Tichelaar; oud 5 jaar.
5. Johanna Christina Tiggelaar, geboren op 11 mei 1845 Veenhuizen (Norg);
overleden onder de naam Johanna Christina Tigchelaar in 1846 te Ommen (Ommerschans)
2. Joannes Storimans, gedoopt op 11 mei 1807 te Breukelen;
als Johannis Storiemans overleden op 26 december 1847 te 's-Gravenhage
Joannes Storimans treedt op 31 jarige leeftijd op 1 november 1838 te Bergen op Zoom in het huwelijk met op papier Joanna Christina Katharina Hartzman - ook Hatzman(n) - gedoopt op 27 februari 1803 te Bergen op Zoom, dochter van Joannes Hartzman en Anna Frederica Waalwijk (ook: Adriana Françoise Waalwyk) maar in werkelijkheid waarschijnlijk met een op een onbekend datum in 1805 geboren dochter van die ouders met dezelfde voornamen, omdat de op 27 februari 1803 gedoopte dochter op 9 juli 1805 kwam te overlijden;
Joanna Christina Hatzman overlijdt op 3 februari 1844 te 's-Gravenhage.
Van dit echtpaar zijn geen kinderen bekend.
3. Bernardus Storimans, geboren op 16 februari 1814 te Nieuwer-Amstel;
drie weken later, op maandag 7 maart 1814, overleden te Nieuwer-Amstel.
4. Cornelia Storimans, geboren op dinsdag 25 juli 1815 te Nieuwer-Amstel;
overleden op 1 april 1828 in het bedelaarsgesticht te Ommerschans; 12 jaar oud.
5. Willem Storimans, op woensdag 13 juni 1821 Nieuwer-Amstel;
overleden op dinsdag 3 december 1822 te Nieuwer-Amstel; bijna anderhalf jaar oud

Over Cornelis/Kees Storimans, zoon van Peter Storimans en Geertrui Lievens, en zijn gezin is meer bekend dan van menig andere Storimans. Dat is onder meer te danken aan de naspeuringen van de heer P. van Schaik, actief betrokken bij de Vereniging Historisch Amstelveen, die in het verenigingsorgaan Amstel Mare, jrg 5, nr 2, 1994, een artikel schreef onder de titel “Enkele grepen uit het dagelijkse leven in de eerste helft van de negentiende eeuw”, waarin hij onder meer gedocumenteerd verslag doet van de lotgevallen van de weduwe van Cornelis Storimans en haar beide dochters, Cornelia en Petronella. Hun wederwaardigheden komen meer uitvoerig terug in: M.D.M. van Munster en P. van Schaik, Arm in Amstelveen, Armenzorg tussen 1750 en 1850, ISBN 90-804649-4-5. Met toestemming van de auteurs is verderop de volledige tekst van de betrokken passage uit dit boek te lezen (zoals in voorversie welwillend ter beschikking gesteld).

Cornelis Storimans was het vijfde kind van Peter Storimans en Geertrui Lievens, gedoopt op dinsdag 27 februari 1776 te Oisterwijk. Petrus Heijmans en Adriana Maria Otthen waren zijn doopgetuigen. Petrus Heijmans was, naar alle waarschijnlijkheid, een (achter)neef van Peter Storimans, want de moeder van Peter Storimans heette eveneens Heijmans. Adriana Maria Otthen was waarschijnlijk familie van Geertrui Lievens; twee andere leden van de familie Otthen treden als getuigen op bij de doop van Maria Storimans, een oudere zus van Cornelis Storimans. Op 9 jarige leeftijd (in 1785) verloor Cornelis zijn vader en op 13 jarige leeftijd (in 1789) was hij wees.
Hoe het hem in de opvolgende 8 á 10 jaar is vergaan is niet bekend. Het kan goed zijn dat de 5 kinderen van Petrus Storimans en Geertrui Lievens na het overlijden van hun beide ouders bij hun oom Adriaan Storimans en hun tante Maria Volders in huis zijn gekomen, waar het – net als bij hen thuis – ook al geen vetpot was. Omdat – zoals de heer P. van Schaik (zie verderop) weet te melden – Cornelis, later als hij zich in Nes aan de Amstel heeft gevestigd, ‘de schaapherder’ werd genoemd, is het aannemelijk te veronderstellen dat Cornelis in deze periode als herdersjongen op de hei bij Oisterwijk heeft rondgezworven. Voorts is goed mogelijk dat Cornelis zich na de inval van de Fransen in 1794 (hij was toen 18 jaar) bij het patriottenleger heeft aangesloten. Ook zijn vader, Peter Storimans, en grootvader, Willem Storimans, en de genoemde oom Adriaan Storimans waren immers soldaat geweest. Zijn aansluiting bij het leger zou kunnen verklaren waarom hij rond de eeuwwisseling in de streek rond Utrecht (Breukelen/Westbroek) wordt gesignaleerd om vervolgens enkele kilometers noordelijker in Nieuwer-Amstel/Nes aan de Amstel op te duiken. In 1802 werd dit patriottenleger ontbonden. De voormalige soldaten moesten maar zien hoe zij in hun onderhoud bleven voorzien. Het kan zijn dat hij toen werkzaam is geweest als arbeider bij het ontvenen van het in die tijd moerassig gebied van wat thans het gebied van de Ankeveense en Maarsseveense plassen is.

Dit zijn allemaal gissingen. Nu de harde feiten.

Op 28 mei 1803 wordt in het gerechtsboek van Westbroek (bij Maarssen) genoteerd dat Cornelis Stooriemans in ondertrouw is gegaan met Johanna van Lingen en dat zij op 12 juni 1803 in de Roomsche kerk zijn getrouwd. In het trouwboek van de pastoor van Maarssen wordt dit bevestigd; Catharina van Engelen en Joanna Buijs zijn de getuigen.

Drie maanden na zijn huwelijk met Joanna van Lingen vraagt Cornelis Storimans op 3 september 1803 in zijn geboortedorp Oisterwijk bij de armenkas aldaar (het Corpus) een borgbrief aan in verband met zijn verhuizing naar Nieuwer-Amstel, waar hij, zoals uit de aantekeningen van P. van Schaik blijkt, eerst als werkman en later als schuitjager de kost verdiende. Op maandag 12 april 1824 wordt aldaar in het bevolkingsregister zijn overlijden opgetekend met de opmerking ‘geboren te Oosterwijk’.
De geboortedatum van het eerste kind uit het huwelijk tussen Cornelis Storimans en Johanna van Lingen, te weten Petronella (zie hieronder), is niet in de boeken van Westbroek of omgeving teruggevonden. Wel teruggevonden zijn een aantekening van haar inschrijving op 14 oktober i1827 in het bedelaargesticht te Ommerschans, waaruit blijkt dat zij op 3 maart 1804 geboren zou zijn. Ook teruggevonden is haar te Ommen afgegeven overlijdensakte uit 1859 waarin wordt vermeld dat Petronella Storimans de dochter was van Cornelis Storimans en Johanna van Lingen.
Op 11 mei 1807 tekent de pastoor van Maarssen in zijn doopboek aan dat op die datum te Gagel (onderdeel van Westbroek) de doop heeft plaatsgevonden van Jan Storijmans, zoon van Kees Storijmans en Jannitje Versteeg; getuige Fijtje Versteeg. Onmiddellijk na die vermelding in het doopboek staat de aantekening "Distributa sunt S. olea 11 et 12 mayi (op 11 en 12 mei het H.Oliesel toegediend)" Dat is het H. Sacrament der zieken dat in de Katholieke kerk aan stervende mensen wordt toegediend.

Uit die aantekening wordt niet helemaal duidelijk wie degene was die op 11 en 12 mei het H. Oliesel toegediend heeft gekregen. De gedachte dringt zich op dat dit Jannetje Versteeg is geweest. Een moeder die in het kraambed stief was in die tijd niet ongewoon. Dat zou ook niet in strijd hoeven te zijn met het gegeven dat op 29 maart 1809 het gerecht (schout en schepenen) van Westbroek een akte van indemniteit opstelt ten behoeve van “Joannes, zoon van de echtlieden Kees Storimans en Jannetje Versteeg”, ofschoon het bij de aanname dat zij rond 11 mei 1807 gestorven zou zijn, aannemelijker zou zijn geweest dat in die akte van indemniteit uitdrukkelijk vermeld zou zijn geweest dat op het moment van afgifte van die akte Cornelis Stooriemans de weduwnaar en niet de echtgenoot was van Jannetje Versteeg. Zo’n akte van indemniteit moest er – net als een borgbrief – voor garant staan dat de armenkas van Westbroek, na verhuizing naar een andere plaats de ondersteuning aan Joannes Storimans, zou blijven betalen, mocht dat nodig zijn; dergelijke akten werden dan ook alleen afgegeven ten behoeve van personen die in het dorp geboren waren. Wat hierbij wel opvalt is dat als moeder niet Johanna van Lingen wordt genoemd, maar Jannetje Versteeg. Er is namelijk een sterke aanwijzing dat de op 11 mei 1807 gedoopte Jan Storijmans, dezelfde is als Johannes Storimans die blijkens zijn op 1 november 1838 opgestelde huwelijksakte, wegens het in de burgerlijke stand ontbreken van gegevens over zijn geboorte onder ede verklaart op 1 mei 1807 te zijn geboren als zoon van Cornelis Storimans en Johanna van Lingen. Als de op 11 mei 1807 gedoopte Jan Storimans inderdaad dezelfde is als de in 1838 getrouwde Johannes Storimans, dan moeten ook Jannetje Versteeg en Johanna van Lingen dezelfde persoon zijn geweest. En dan was het niet Jannetje Versteeg die op 11 en 12 mei 1807 het H. Oliesel kreeg toegediend. Of het moet zo zijn geweest dat de vermelding omtrent het toedienen van het H. Oliesel niets van doen heeft met de daarboven vermelde doop dan wel dat het toedienen van het H. Oliesel er inderdaad toe heeft geleid dat de zieke (Jannitje Versteeg, alias Johanna van Lingen dan wel de dopeling Jan Storijmans) weer is genezen. Met betrekking tot zowel Jan Storimans als Johanna van Lingen staat in ieder geval vast dat zijn niet in mei 1807 of enige korte tijd daarna zijn overleden. De genoemde Jan Storimans trouwt immers in 1838 en Johanna van Lingen krijgt bij Cornelis Storimans na Petronella en Johannes, nog ten minste drie kinderen (zie hieronder), terwijl zij zelf op 29 juli 1826 in het bedelaarsgesticht op het Ooster Eiland te Hoorn komt te overlijden.

Dat Kees Storimans niet dezelfde persoon zou zijn als Cornelis Storimans lijkt erg onwaarschijnlijk. De stamboom Storimans kent uit deze periode geen enkele andere in Oisterwijk geboren persoon die naast Cornelis Storimans, de zoon van Peter Storimans en Geertrui Lievens, als Kees Storimans geboekstaafd zou kunnen zijn.

De hierboven geschetste onduidelijkheid lijkt vrij eenvoudig opgelost te kunnen worden door in plaats van aan te nemen dat er in de streek tussen Utrecht en Amsterdam twee verschillende vaders (Cornelis Storimans of Stooriemans en Kees Storijmans) en twee verschillende moeders (Jannitje Versteeg en Johanna van Lingen) hebben rondgelopen, aan te nemen dat het om één vader en één moeder ging. In die tijd was het gebruik van een vaste achternaam nog lang niet overal ingevoerd; dat kwam pas in 1811 bij de komst van de burgerlijke stand. Het is dus goed mogelijk dat dezelfde personen op 12 juni 1803 in het trouwboek van de pastoor van Maarssen met hun 'deftige namen' als Cornelis Stooriemans en Johanna van Lingen worden geboekstaafd, terwijl zij vier jaar later op 7 mei 1807 in het doopboek van diezelfde parochie met hun allerdaagse namen, te weten Kees Storijmans en Jannitje Versteeg, worden geregistreerd. In dat doopboek worden voor de dopelingen ook alleen allerdaagse namen gebruikt, zoals in dit geval Jan en niet Johannes. Wat bij deze aanname dan nog moet worden opgelost is waarom Johanna van Lingen ook onder de naam Jannitje Versteeg bekend kon zijn. Dat zou het geval geweest kunnen zijn als die Jannitje Versteeg een moeder had met Versteeg als tweede naam. Er is inderdaad een (r.k) doop gevonden (op 19 oktober 1780 te Utrecht) van een Joanna van Lingen, dochter van Joannis van Lingen en Petronella Versteegt. Bij deze aanname rijst het vermoeden dat die Petronella Versteeg van haar dochter Johanna is bevallen terwijl ze nog niet getrouwd was met Johannis van Lingen. Wat daar tegen pleit is dat in dat doopregister duidelijk staat vermeld dat de dopelinge de wettige dochter van de genoemde ouders was. Desondanks is het niet geheel onaannemelijk dat de pastoor het meisje als "wettig" aanmerkte als haar ouders in elk geval vóór de doop van hun dochter in het huwelijk waren getreden.


Het bevolkingsregister van Nieuwer-Amstel vangt aan in 1812. Of er tussen 1803 en 1812 nog meer kinderen uit het huwelijk tussen Cornelis Storimans en Johanna van Lingen alias Jannetje Versteeg zijn geboren is niet bekend. Van na 1811 zijn de geboorten geregistreerd van Bernardus Storimans, zoon van Cornelis Storimans en Johanna van Lingen op woensdag 16 februari 1814, van Cornelia Storimans op dinsdag 25 juli 1815 en van Willem Storimans op woensdag 13 juni 1821. Bernardus, overleden op maandag 7 maart 1814, blijft 19 dagen in leven en Willem, eveneens zoon van Cornelis Storimans en Johanna van Lingen, overleden op dinsdag 3 december 1822, wordt bijna anderhalf jaar. De op 1 mei 1807 geboren Johannes Storimans verdwijnt tot 1838 (zijn huwelijksdatum in Bergen op Zoom) uit zicht. Wie overblijven zijn vader Cornelis, moeder Johanna, dochter Petronella en dochter Cornelia. Over hun lotgevallen staat in het bovengenoemde boek van M.D.M. van Munster en P. van Schaik, Arm in Amstelveen, Armenzorg tussen 1750 en 1850, het volgende beschreven:

Lotgevallen van de familie Storimans Wij schetsen een episode uit het trieste leven van de familie Storimans. Het gezin bestond uit man, vrouw en twee dochters. Er moeten nog meer kinderen geweest zijn maar die spelen geen rol in dit verhaal. Vader Cornelis was omstreeks 1764 geboren in het Brabantse Oisterwijk. Hij trouwde later met de veertien jaar jongere Johanna van Lingen. De oudste dochter, Petronella, werd geboren in 1804. Van haar weten we dat ze een beetje scheel keek.

Vader Cornelis stond eerst te boek als werkman, later als schuitjager. Zijn bijnaam was ‘de schaapherder’. Misschien had hij in zijn jeugd met schapen over de Brabantse heide gezworven. Hij had in ieder geval de school niet van binnen gezien, want hij kon lezen noch schrijven. Cornelis overleed in 1824, 59 jaar oud.
Het gezin woonde toen in een hut, opgetrokken uit hout en riet, in de berm van de Amsteldijk bij Schanshoek, even ten noorden van Nes aan de Amstel.

Het ligt voor de hand dat de weduwe met twee dochters, waarvan de jongste toen negen jaar was, moeite had het hoofd boven water te houden.
In maart 1825 werd het gezin dan ook enige tijd bedeeld. In 1826 is er de klacht dat in de Nes zo veel overlast van bedelaars werd ondervonden. Dat volk vond onderdak bij de weduwe Storimans. Een logeerkamer was er niet in de hut, zodat men zich zonder al te veel fantasie kan bedenken wat de omgeving dacht wat zich daar 's nachts allemaal afspeelde. In mei 1826 kwam er opnieuw een klacht over de familie Storimans binnen bij de burgemeester. Wijkmeester C. van Lammeren hoopte op de behulpzame hand van de burgemeester zodat “het nest eens uitgerooyd werd, want het loopt er overheen. Het is buuren last en plaag”. Negen dagen later kwam de wijkmeester er op terug. Hij gaf stem aan de klachten van de buren. Zij vertelden dat het gezin leefde van bedelarij. Meestal werd het jongste kind er op uit gestuurd. Vermoedelijk kreeg zij wel eens wat van de Nesser pastoor. De buren wisten precies hoe het zat: die vrouwen waren te lui om te werken. Zij konden goed spinnen maar dat deden zij niet. De buren hoopten spoedig verlost te zijn van dit lastig gezin "daar wij niet anders als alle slegtigheyd en ongeluk van Brand te wagten hebben." De relatie was kennelijk gespannen.
De klagers werden op hun wenken bediend. Voordat de brief goed en wel op het bureau van de burgemeester lag, werden de drie vrouwen opgepakt en naar een bedelaarsgesticht, de Ommerschans, gestuurd.

Na hun gedwongen vertrek werd er een inventaris opgemaakt, een treurig makende opsomming. Een paar potten en pannen en wat lorren, een tafel en twee stoelen, dat was het zo ongeveer. De vrouwen werden kennelijk niet meer terugverwacht en dat was terecht. Moeder Storimans overleed twee maanden na haar komst in Ommerschans. Dochter Cornelia overleed na twee jaar.
Petronella bleef dus alleen over. Nu zij geen zuster meer had om voor te zorgen, besloot zij te vluchten. Dat lukte in augustus 1828, maar vier maanden later - het was inmiddels winter geworden - hadden zij haar weer te pakken.
In 1832, Petronella zit dan al zes jaar vast, vraagt zij ontslag. Zij deelde mede dat zij wat geld had gespaard, maar het was lang niet voldoende om op eigen benen te kunnen staan. De gemeente Nieuwer-Amstel had al die tijd f 25,- per jaar voor haar moeten betalen en daar wilde men wel eens af van die uitgave. Vanuit het gemeentehuis werd dan ook gunstig geadviseerd.
Petronella kwam vrij, maar dat was vlak voor de winterperiode. Op 23 januari 1833 werd zij bedelend aangetroffen in Zwolle. Zij kwam opnieuw in Ommerschans terecht. Pas op 20 juni 1836 kwam zij weer op vrije voeten. Op verzoek van de burgemeester van Nieuwer-Amstel besloot de gouverneur van Noord-Holland haar vrij te laten, aangezien zij zich vrijwillig, zonder gebedeld te hebben, ter plaatsing had aangegeven, aldus de gouverneur.
Petronella was dus met twee korte onderbrekingen tien jaar opgesloten geweest wegens bedelarij.

Over het vervolg zijn wij slecht ingelicht. Nog in de zomer van 1836 worden er vanuit Hasselt stukken opgevraagd in verband met een huwelijk, maar dat is, daar althans, niet doorgegaan. Laten wij hopen dat zij toch nog wat geborgenheid heeft gevonden.

(Bronnen: HAGA inv. 1287A - 1289, inv. 1348 - 1350, inv. 1487 _ EEE I en II, 4203 - 4240, inv. 4240: 3 juni 1836, 1 augustus 1836, inv. 4214, 26 september 1829, inv. 4217, 5 juli 1830, inv. 4225, 17 juli 1832, inv. 4233, 19 juli 1834, inv. 4242, 28 juni 1837, Oud Archief Ouder-Amstel, inv. 45III.)

In aanvulling op wat P. van Schaik schrijft nog het volgende:

Cornelis Storimans werd niet omstreeks 1764 te Oisterwijk geboren; hij is 12 jaar jonger, want hij werd op 27 februari 1776 te Oisterwijk gedoopt. Het door P. van Schaik genoemde geboortejaar is teruggerekend van de (foutief) in zijn akte van overlijden in 1824 genoemde leeftijd van 59 jaar.
De tweede aanvulling betreft de plaats van de internering en het overlijden van Johanna van Lingen. De weduwe Storimans en haar twee dochters gingen, in tegenstelling tot wat P. van Schaik schrijft, namelijk niet naar de Ommerschans maar naar "het Eiland" te Hoorn. Op dit kunstmatig aangelegd 'Oostereiland' in de haven van die stad was in de 17e eeuw een pakhuis voor de Admiraliteit gebouwd. In 1817 werd dit toen niet meer in gebruik zijnde pakhuis ingericht als bedelaarswerkhuis. Eerst voor alle bedelaars uit Holland, Gelderland, Utrecht en de Noordelijke provincies maar vanaf een Koninklijk Besluit uit 1822 in beginsel alleen nog voor bedelaars die niet tot veldarbeid geschikt waren. De wel tot veldarbeid geschikte bedelaars zouden in Ommerschans moeten worden ondergebracht. De weduwe Storimans was er in 1826 toen ze in Nes aan de Amstel werd opgepakt kennelijk niet best aan toe want ze kwam - zoals gezegd - niet in Ommerschans, maar in Hoorn terecht en dat geldt ook voor haar beide dochters. Dat de toen 21 jarige Petronella Storimans en haar jongere zus Cornelia van 12 jaar uiteindelijk op 14 oktober 1827 toch vanuit het werkhuis in Hoorn als 'bedelaarskolonisten' in het bedelaarsgesticht in Ommerschans werden ingeschreven is het gevolg van het Koninklijk Besluit van 17 augustus 1827, nr. 124. Daarin wordt bepaald dat het bedelaarsgesticht in Hoorn dicht moet en dat alle bewoners - dus nu ook de niet tot veldarbeid geschikte, de minder valide en invalide bewoners - vóór 15 oktober van dat jaar naar de Ommerschans overgebracht moeten worden. Dat gold niet de weduwe Johanna Storimans-van Lingen. Zij was bij haar vertrek uit Nes aan de Amstel waarschijnlijk al in zeer slechte conditie, want eenmaal in Hoorn aangekomen overlijdt zij spoedig. In de overlijdensakte staat vermeld "overleden 29 juli 1826, ten half tien ure des morgens oud 47 jaren, wonende op het eiland alhier, van beroep arbeidster geboren te Westbroek, weduwe van Cornelis van Storrimans en dochter van Johannis van Lingen en van Cornelia Versteeg, beide overleden.". Mogelijk leed ze aan t.b.c., een wijdverbreide ziekte toentertijd die in de bedelaarslijsten werd omschreven als "benaauwde borst", of "borstkwaal". De beide dochters Storimans, Petronella en Cornelia waren dus al zonder moeder toen ze naar Ommerschans zijn gebracht. Uit hun inschrijving blijkt dat beide zussen op 14 oktober 1827 vanuit Hoorn in de Ommerschans zijn aangekomen. Petronella kreeg bij haar inschrijving in boek F bedelaarsnummer 455. Van haar is verder vastgelegd: "Datum Geboorte of Doop: 3 Maart 1804", "Godsdienstige gezindheid: Roomsch" en verder: "Signalementen: Lengte 1 El 6 p (=1,60 m), Haar bruin, Oogen Blaauw, Neus spits, Mond ordinair, Kin rond, Merkbare teekenen scheel met l oog". Haar zusje Cornelia wordt ingeschreven onder bedelaarsnummer F 456, "Datum van Geboorte of Doop 25 July 1815", "Godsdienstige gezindheid Roomsch", "Signalementen: Lengte 1 El 2 p, Haar bruin, Oogen bruin, Neus spits, Mond ordinair, Kin rond, Merkbare teekenene geene". De overlijdensakte van Cornelia wordt op 8 april 1828 opgemaakt. Daarin staat te lezen dat haar overlijden plaatsvond op 1 april 1828 's nachts om één uur en verder: "zonder beroep, oud 12 jaren, ongehuwd, dochter van (de ouders onbekend)". Ook Cornelia was - net als haar moeder eerder in Hoorn - al ziekelijk toen ze in de Ommerschans aankwam, want haar overlijdensaangifte wordt gedaan door onder meer Hendrik van Vianen en die persoon was in die tijd zaalopziener bij het hospitaal (gegevens Wil Schackmann: zie verderop). Of Petronella bij haar opzending naar Hoorn of bij haar opzending vanuit Hoorn naar Ommerschans ziek was is niet bekend, maar als ze dat was dan is ze nadien weer opgeknapt. Lees verder.

De internering van de weduwe Storimans met haar twee dochters in het bedelaarsgesticht te Hoorn en daarna van de beide dochters in Ommerschans werd mogelijk op grond van de in 1811 door Napoleon ingevoerde Franse Code Pénal. Volgens dit wetboek werd bedelarij strafbaar gesteld. Zo ontkwamen de weduwe en haar beide dochters er niet aan dat ze ook werden opgepakt en naar een bedelaarsgesticht werden overgebracht.
De bedelaarskolonie van Ommerschans was een instelling van in 1818 door de 38 jarige - toen nog - generaal maar in 1835 eerst baron en in 1839 graaf - Johannes van den Bosch opgerichte 'Maatschappij van Weldadigheid', met als doel verlichting te brengen in de ellendige sociale toestanden van bittere armoede en werkloosheid die als gevolg van onder meer de Napoleontische oorlogen, terugvallende handel, misoogsten, e.d. waren ontstaan en die velen tot de bedelstaf hadden gebracht.

De Maatschappij stichtte eerst een aantal 'vrije' koloniën (Fredriksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord). Dit hield in dat de vestiging in een van die koloniën op vrijwillige basis en met behoud van het gezinsverband plaats vond. In 1820 bleek er naast de vrije koloniën ook behoefte te bestaan aan koloniën die bestemd konden worden voor personen van 'minder zedelijk en goed gedrag'. Daarmee bedoelde men bedelaars en vagebonden in het hele land, maar ook gezinnen die niet bedelden, maar ook niet meer waren op te leiden tot een zelfstandig bestaan. Voor deze categorie behoeftigen was immers geen plaats in de vrije koloniën. Voor het onderbrengen van deze mensen en van vondelingen en weeskinderen, sloot de Nederlandse regering een contract met de Maatschappij van Weldadigheid. Met het oog hierop bouwde de Maatschappij in 1820 in het verlaten fort de Ommerschans een van de grootste gebouwen van het toenmalige Nederland. Het gebouw van zo'n 100 bij 100 meter telde twee verdiepingen met een binnenplaats met om het gebouw een smalle gracht en een wal. Delen van de schans werden geslecht en geëgaliseerd zodat er meer ruimte voor gebouwen was. In de Ommerschans werden eerst de kolonisten ondergebracht die zich schuldig maakten aan 'zeedeloosheid', luiheid of brutaliteit, en vervolgens grote groepen bedelaars uit alle provincies.

(afbeelding overgenomen uit de dissertatie van H.G. Roelfsema-van der Wissel, ‘De gezondheidszorg in de Noord-Nederlandse koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid tussen 1818 en 1859’, te vinden op: http://dissertations.ub.rug.nl/FILES/faculties/medicine/2006/h.g.roelfsema.van.de/h2.pdf)

Dat de gezondheidszorg in de Ommerschans beneden peil was – want toevertrouwd aan kwakzalvers, ongediplomeerde heelmeesters of geneesheren met alcoholproblemen – staat beschreven in het proefschrift van mevr. H.G. Roelfsema-van der Wissel. Dat daarnaast het verblijf in de bedelaarskolonie van Ommerschans allerminst een pretje was blijkt onder meer uit het verslag van de reis die Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp in 1823 door de Noorderlijke provincies maken en waarbij zij op 15 juli ook Ommerschans bezoeken:

"...Nadat we de timmerplaats gezien hadden, kwamen wij bij een grote ruime bovenkamer, waar verschillende vrouwen zaten te breien of te spinnen. Van Hogendorp stelde vragen aan een van hen, en hoorde dat zij in Delft gewoond had, waar zij met naaien en breien de kost verdiende. Maar zij had moeten bedelen omdat haar kind ziek was en zij het niet op schoot kon houden terwijl zij werkte. Terwijl zij dit vertelt, plaatst een onderdirecteur zich achter ons en kijkt haar strak in het gezicht. Van Hogendorp is verontwaardigd dat zijn vragen afgeluisterd worden en wil uitproberen of de vrouw hem durft te antwoorden. Hij vraagt waar zij liever was, in Delft of aan de Ommerschans. De vrouw kijkt de onderdirecteur bedeesd aan, slaat de ogen neer en zwijgt. Van Hogendorp dringt aan op een antwoord, waarop zij alleen zegt, dat het goede mensen zijn die boven haar geplaatst zijn. Nu stuift echter de toezichthoudster van de zaal, die ook een koloniste is, naar ons toe en roept uit: `Ik wou dat je het mij vroeg, ik zou wel durven antwoorden.' - `Welnu, waar zou je liever zijn?' - `Wel, daar waar ik vandaan kom, liever dan in dit vervloekt gebouw dat ik wel in de Noordzee wou zien.' Deze woorden van een vrouw die een betere post had die ze misschien door zulke onvoorzichtige woorden zou kunnen verliezen, verbaasde ons en wij waren erdoor getroffen.

... (Nadien) kwamen wij in een benedenzaal, waar een vrouw die zich op het veld overwerkt had, zat te kermen van de pijn en het gesticht te vervloeken. Naast haar zat een uitgeteerd mannetje dat er akelig uitzag. Deze ongelukkige was oppassers in een van de kamers. Zijn voeten waren bevroren door de harde winter en zijn tenen, die men er met nijptangen afgedraaid had, waren nog niet genezen. Omdat hij daardoor voor zijn post ongeschikt was, had hij die verloren en kon niet meer werken en ex conseq geen eten meer kreeg. – Vandaar bezochten wij een andere zaal en troffen er enige vrouwen en kinderen aan. Een van de vrouwen liet ons het ochtend- en avondeten van de kinderen zien. Dat bestaat uit een half commiesbrood, niet veel groter dan twee kadetjes en daarop moesten haar twee spruiten een hele week teren. Ze kermden dan ook van de honger."

Gelet op dit relaas is het niet al te opmerkelijk dat Cornelia Storimans vrij snel na haar aankomst in Ommerschans (oktober 1827) overlijdt (1 april 1828). Zij wordt bij de vele andere 'slachtoffers' in een naamloos open graf op de begraafplaats van het gesticht begraven, gelegen op de oude verdedigingswal van de zuidelijke omgrachting van de schans.

N.B.: de kruizen zijn uit de tijd van Veldzicht (na 1897) toen op dezelfde plek een instelling voor psychiatrische gedetineerden gevestigd was; voor bedelaars was er tijdens het bestaan van het bedelaarsgesticht alleen een lijkenzak en een - nu als bos bepland - massagraf. in het totaal zijn hier 5448 bedelaars in het massagraf terecht gekomen, waaronder Cornelia en 31 jaar later ook haar zus Petronella

Dochter, Pietronella, wordt, zoals hierboven al is opgemerkt, voor het eerst op 14 oktober 1827 in het bedelaarsgesticht te Ommerschans ingeschreven onder nummer F 455. Volgens het inschrijvingsregister was haar geboorte- of doopdatum 3 maart 1804. Hoe men dat ten tijde van haar inschrijving in het bedelaarsgesticht heeft kunnen vaststellen is niet geheel duidelijk. Mogelijk op basis van een mededeling van Petronella zelf of anders in het verlengde van een mededeling die haar moeder heeft gedaan bij de inschrijving in het bedelaarsgesticht in Hoorn. Bij haar trouwen in 1834 (zie verderop) wordt geen exacte geboortedatum genoemd, maar wel een geboorteplaats, namelijk Nieuwe-Amstel. Ook dat blijft wat onduidelijk omdat gegevens over haar geboorte of doop op de genoemde datum in Westbroek of in de ruime omgeving daarvan (tot nu toe) niet zijn teruggevonden. Hetzelfde geldt overigens voor de in dat inschrijvingsregister opgetekende geboorte- of doopdatum van haar zusje Cornelia.
Zoals vermeld was Petronella bij inschrijving in Ommerschans 1 el en 6 palmen lang. In 1827 stond de el officieel voor 1 meter en de palm voor 10 cm; ze zal dus ca. 1,60 m zijn geweest. Dat is aannemelijker dan 1x 69 cm en 6 x 2,5 cm = 84 cm, wat de uitkomst zou zijn als de in die tijd nog algemeen gebruikte pre-Napoleontische maateenheden van een el en een palm zou worden gehanteerd. Ze had volgens haar signalement bruin haar, blauwe ogen, een spitse neus, een ordinaire mond, een ronde kin en was scheel met het linker oog. In hetzelfde inschrijvingregister staat vermeld dat ze op 16 augustus 1828 is gedeserteerd. Ze moet op 19 december van dat jaar weer zijn opgepakt want blijkens een lijst van 6 augustus 1829 van zaalopziener A.H. Vormann verblijft ze dan op een van de zalen 29, 30, 32, 33 of 35 in de Ommerschans met de aantekening dat ze op 19 december 1828 is aangekomen vanuit Utrecht. Haar signalement is dan: haar 'donkerbruin', gezichtskleur 'bleek', neus 'ordinair' en mond 'groot'. Op 6 juni 1832 wordt ze ontslagen maar op 20 november is ze weer terug, nu vanuit Zwolle; kenmerk 'een weinig scheel''. Ze zit dan weer vast tot 10 mei 1834. Op 23 september 1834 komt ze opnieuw op de Ommerschans, nu (vrijwillig) vanuit Avereest en 'loensende' en met de vermelding dat zij op 3 maart 1804 te Zwaluw geboren zou zijn; daarmee wordt ongetwijfeld "Zwaluwenbuurt", een buurtschap op de huidige plaats van Nes aan de Amstel, bedoeld. Die vierde opname duurt tot 20 juni 1834.
Of ze tijdens haar vierde verblijf in de Ommerschans de pokdalige Jacob Tiggelaar heeft leren kennen of juist in de periode van mei 1834 tot september 1834 toen zij beiden op vrije voeten waren, is niet duidelijk. Wel staat vast dat Jacob Tiggelaar zich in september 1834 vrijwillig vanuit Avereest bij de Ommerschans meldt. Voor die tijd was hij al van 21 september 1831 vanuit Leeuwarden naar de Ommerschans gebracht en daar gebleven tot in mei 1834. Hoe dan ook: blijkens het bevolkingsregister van Ommen Stad treden op 13 oktober 1836 Pieternelletje Storimans en Jacob Tichelaar met elkaar in het huwelijk. Volgens deze vermelding is de bruid ca. 32 oud en dochter van Cornelis Storimans en Jannetje van Engelen. De aanwijzing van Jannetje van Engelen als moeder van de bruid berust waarschijnlijk op een vergissing. Bij het huwelijk van Cornelis Stooriemans en Jannetje van Engelen. De vermelding dat Jannetje van Engelen de moeder van Pieternelltje Storimans zou zijn geweest berust waarschijnlijk op een vergissing. Bij het huwelijk tussen Cornelis Stooriemans en Johanna van Lingen was wel een Christina van Engelen getuige; deze Christina van Engelen trad overigens herhaaldelijk op als getuige bij R.K. huwelijken in Maarssen. De fout herhaalt zich niet, want de overlijdensakte van Pieternella Storimans die in het Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum te Leeuwarden wordt bewaard, vermeldt weer dat op 12-3-1859 te Ommen Stad aangifte is gedaan van het overlijden op 6-3-1859 te Ommen, kolonie Ommerschans, van Pieternella Storimans, geboren te Amsterdam, dochter van Cornelis Storimans en Johanna van Lingen, weduwe van Jacobus Tigchelaar; leeftijd: 56 jaar.
Jacob Tichelaar, was de zoon van Gerrijt Tichelaar en Geertruid van Wanting. Bij zijn huwelijk met Pieternelletje Storimans is hij 38 jaar oud en weduwnaar van Christina Kellerman. Uit zijn relatie met Christina Kellerman had Jacobus Tiggelaar op 15 januari 1825 te Leeuwarden een dochter, Geertruida genaamd. Geertruida werd aanvankelijk in het bevolkingsregister te Leeuwarden als 'Geertuida Kellerman' ingeschreven, maar bij zijn huwelijk met Christina Kellerman op 5 maart 1826 te Leeuwarden is deze dochter gewettigd en heet zij voortaan Geertruida Tichelaar. Christina Kellerman overlijdt op 12 maart 1827 te Leeuwarden; ze is dan 23 jaar oud. Misschien is zijn dochter Geertruida toen bij familie ondergebracht. Zeker is dat niet. Mogelijk heeft Jacob Tiggelaar het vroegtijdig overlijden van Christina Kellerman en de zorg voor zijn, dochter Geertruida, niet goed kunnen verwerken en is dat de reden waarom hij in het bedelaarsgesticht te Ommerschans terecht komt.
Wel zeker is dat het bedelaarshuisgezin van Jacobus Tiggelaar en Petronella Storimans zich van 30 oktober 1836 tot 19 mei 1846 in een van de daarvoor bestemde plaatsen in de kolonie te Veenhuizen gevestigd weet en dat Geertruy Tiggelaar daar deel van uit maakt. Later zien we Geertruy Tiggelaar weer in de burgerlijke stand terug als ze op 16 mei 1857 te Avereest trouwt met Johannes Boonstra (geboren in 1818 te Leeuwarden, zoon van Johannes Alberts Boonstra; moeder onbekend). Bij dit huwelijk met Johannes Boonstra had ze – zoals dat ook bij haar moeder het geval was – een dochter, Anna Elisabeth, die bij haar huwelijk met Johannes Boonstra wordt gewettigd. Deze dochter Anna Elisabeth Boonstra overlijdt 26 november 1909 te Leeuwarden; 51 jaar oud.
In de periode tussen 1838 en 1845 wonen Jacob Tiggelaar en Pieternella Storimans dus niet langer in Ommerschans, maar in Norg (Veenhuizen). In Veenhuizen waren ook 'etablissementen' van de Maatschappij van Weldadigheid gevestigd, waarvoor men zich vrijwillig kon melden of na rechterlijk vonnis kon worden toegezonden. Vermoed mag worden dat het echtpaar na hun huwelijk de kans heeft gekregen om in een van de gestichten te Veenhuizen een nieuw leven te beginnen. Aldaar worden ook hun kinderen geboren: eerst op 20 april 1838 Ignatie Gerrit Tiggelaar, dan op 6 februari 1840 Cornelis Tiggelaar, daarna op 15 juni 1842 Dorathea Tiggelaar en ten slotte op 11 mei 1845 Johanna Christina Tiggelaar. Alleen Ignatie Gerrit Tiggelaar heeft de kinderjaren in Veenhuizen (en later ook weer Ommerschans) overleefd en weet aan de dreiging van een levenslang verblijf in de kolonie Ommerschans of een van de andere onvrije bedelaarsgestichten te ontkomen. Hij is 80 jaar als hij uiteindelijk op 20 juli 1918 te Arnhem komt te overlijden. Daaraan was op 10 januari 1883 te Arnhem zijn huwelijk met de 21 jaar jongere Maria Hendriks, (geboren in 1860 te Arnhem, dochter van Gerhardus Joannes Hendriks en Helena Span) vooraf gegaan, alsmede de geboorte van zeven dochters en één zoon. Al deze kinderen overleven en vinden een huwelijkspartner.
Het jongere broertje van Ignatie Gerrit Tiggelaar en zijn twee zussen blijken minder sterk. Cornelis is 6 jaar als hij op 22 november 1846 in het overlijdensregister van Leeuwarden wordt ingeschreven onder de naam Cornelis Tichelaar. Dorathea Tiggelaar is 5 jaar als zij op 21 juli 1847 in datzelfde register onder de naam Theodora Tichelaar wordt ingeschreven en van Johanna Christina is alleen bekend dat ze als Johanna Christina Tigchelaar in 1846 te Ommerschans komt te overlijden; dus niet ouder dan 1 jaar. Uit het gegeven dat voor Joanna Christina vaststaat dat ze in het bedelaarsgesticht te Ommerschans kwam te overlijden, terwijl de twee ander kinderen later overlijden, mag worden geconcludeerd dat aan het verblijf van Jacob Tiggelaar en Pierternella Storimans in Veenhuizen rond 1845 een einde komt. Ze komen dan terug in Ommerschans, waar uiteindelijk eerst Jacob op 6 juli 1858 komt te overlijden en vervolgens acht maanden later, op 12 maart 1859, Petronella. Het einde van een leven vol ontberingen.

Voor wie meer wil weten over het leven in de kolonies van de Maatschappij van Weldadigheid is het boek van Wil Schackmann, "De Bedelaarskolonie, De Ommerschans het eerste landelijk gesticht voor luilevende armen", Amsterdam, 2013, ISBN: 9789461624158, een aanrader. Bij dit boek hoort een website www.debedelaarskolonie.nl, die ook op zichzelf staand alleszins de moeite waard is.

Hierboven bij het levensverhaal van Cornelis Storimans is al ingegaan op de onduidelijkheid rond de doop op 11 mei 1807 te Gagel van Jan Storijmans, zoon van Cornelis Storijmans en Jannitje Versteeg. Aangenomen moet worden dat die Jan Storijmans dezelfde persoon is als Johannes Storimans die bekend is uit een in 1838 te bergen op Zoom opgemaakte huwelijksakte. Blijkens die huwelijksakte is bij het opmaken daarvan een certificaat van de Staatsraad Gouverneur van Noord-Holland van 13 oktober 1838 overgelegd, waaruit bleek dat de bruidegam, Johannes Storimans, voldaan had aan de verplichting voor de nationale militie. Die huwelijksakte vermeldt verder dat hij op 1 november 1838 op 31 jarige leeftijd te Bergen op Zoom in het huwelijk treedt met Joanna Christina Katharina Hartzman, dochter van Joannes Hartzman en Anna Frederica Waalwijk. Omdat er, blijkens deze akte, van de geboorte van Johannes Storimans geen aantekening in de registers van de burgerlijke stand wordt aangetroffen en er geen getuigen te vinden zijn om een akte van bekendheid op te kunnen maken, verklaart Johannes Storimans, arbeider, onder ede dat hij op 1 mei 1807 te Breukelen is geboren. In die akte staat verder genoteerd dat hij de zoon is van Cornelis Storimans en Johanna van Lingen, beiden in 1838 al overleden. In de archiefstukken van Nes aan de Amstel, die de heer P. van Schaik heeft nageplozen, wordt zijn naam niet genoemd. Aannemelijk is dat hij niettemin zijn kinderjaren, toen zijn vader nog leefde en zijn familie nog niet in opspraak was gekomen, in hetzij Breukelen, hetzij Nes aan de Amstel of een andere plaats tussen Utrecht en Amsterdam heeft doorgebracht. Toen hij eenmaal als 20-jarige in de nationale militie was opgenomen is hij kennelijk in West Brabant terecht gekomen en heeft hij via die weg zijn latere echtgenote ontmoet die de dochter was van een militair (Johannes Hatzman, opgenomen in het stamboek Officieren Landmacht: 1e luitenant Bataljon van Linie). Blijkens een notariële akte van 16 april 1839 verleden bij notaris J.F. de Roy in Breda is hij kort na zijn huwelijk opnieuw in dienst gegaan, nu echter als remplaçant voor Julius Hugo van Nouhuijs de zoon van dominee Gosuinus van Nouhuijs uit Roosendaal. Dat leverde hem, zo valt in het contract te lezen, zevenhonderd gulden op, waarvan ƒ 100 zou worden uitbetaald bij goedkeuring van de overeenkomst, ƒ 100 bij de daadwerkelijke inlijving en de rest in maandelijkse bedragen van ƒ 25 uit te keren aan zijn huisvrouw Johanna Christina Catharina Hatsman, wonende te Bergen op Zoom, welke huisvrouw gemachtigd wordt voor ontvangst te tekenen.
Volgens de huwelijksakte van 1 november 1838 is de bruid, bij haar huwelijk "oud ruim 35 jaren, werkster, geboren en wonende te Bergen op Zoom, meerderjarige dochter van Joannes Hartzman, zonder beroep, wonende te Smilde, provincie Drenthe en van Anna Fredrica Waalwijk, overleden". In de huwelijksakte staat bovendien vermeld dat de leeftijd van de bruid is geverifieerd aan de hand van het doopextract waaruit blijkt dat zij in Bergen op Zoom is gedoopt op 27 februari 1803. Dat doopboek bevestigt dat zij de dochter is van J. Hartzman en A.F. Waalwijk. Daar staat tegenover dat in het overlijdensregister van de Krankenbezoeker van Bergen op Zoom in de rubriek "gereformeerden", op 9 juni 1805 het overlijden "aan de kanker" wordt gemeld van Johanna Christina Catharina Hatzman, oud 2 jaar, 2 maanden en 13 dagen. Dat verwijst naar een geboortedatum van 24 februari 1803, hetgeen correspondeert met de vermelde doopdatum van het kind met dezelfde namen en ouders als die van de bruid uit 1838. Mogelijk hebben de ouders van de bruid na het overlijden in juni 1805 van Johanna Christina Catharina Hartzman (1) in datzelfde jaar nog een andere dochter gekregen die ze dezelfde namen hebben gegeven als hun niet lang daarvoor overleden dochter, dus Johanna Christina Catharina Hartzman (2). Een dergelijke 'herbenoeming' was niet ongebruikelijk; bovendien bestond er toen nog geen burgerlijke stand zodat een geboorte nog niet moest worden aangegeven. Johannes Storimans trouwde dus waarschijnlijk niet met een 35-jarige bruid, maar met een bruid met dezelfde naam die ten minste twee jaar jonger was. Anders kan niet worden verklaard hoe Johannes Storimans in 1838 op papier kon trouwen met een bruid die al 33 jaar daarvoor in 1805 op twee jarige leeftijd kwam te overlijden. Juist gezien de expliciete vermelding van de precieze leeftijd van het in 1805 begraven kind is het zeer onaannemelijk dat er bij de vermelding in het begraafboek een fout zou zijn gemaakt met de naam van het begraven kind. Anders zou men nog hebben kunnen denken dat het op 9 juni 1805 begraven kind niet Joanna Christina Catherina Hartsman was, maar haar op 25 juli 1798 gedoopte, dus bijna 5 jaar oudere zus, Johanna Adriana Hartzman, over wie na haar doop niets meer in de boeken van Bergen op Zoom terug te vinden is. Een andere mogelijkheid is nog dat Johannes Storimans, in tegenstelling tot wat de trouwakte vermeldt, niet getrouwd is geweest met Johanna Christina Katharina Hartzman, maar met die oudere zus die dan in dat geval haar verdere leven de naam van haar vijf jaar jongere en overleden zus heeft gevoerd. Ook dat lijkt niet waarschijnlijk.
Van het echtpaar Jan Storimans-Joanna Hartzman is eveneens bekend dat zij op enig moment in Den Haag terecht zijn gekomen, want op 28 december 1843 wordt Johanna Christina Hatzman voor rekening van Burgemeester en Wethouders te 's-Gravenhage opgenomen in het Burgergasthuis aan de Zuidwal aldaar. Op 3 februari 1844 overlijdt zij daar, waarvan Abraham Montagne, oud acht en vijftig jaren, Gasthuismeester in het Burgerlijk Gasthuis en Hendrikus Ours, oud zeventig jaren, bediende aangifte doen. Genoteerd wordt het overlijden van Johanna Christina Hatzman, 39 jaar oud, dochter van Jan Hatzman en Naatje Waalwijk. Haar echtgenoot Jan Storiemans is dan opperman, dus werkzaam in de bouw. De leeftijd van 39 jaar die in deze overlijdensakte wordt genoemd verwijst naar een geboorte in 1805 en dat geeft extra steun aan de gedachte dat er inderdaad twee Johanna Christina Hartzmans zijn geweest; de eerste die blijkens het NH doopboek van Bergen op Zoom op 27 februari 1803 werd gedoopt en op 9 juni 1805 is overleden en de tweede die op een onbekend datum in 1805 - maar na 9 juni - mogelijk niet in Bergen op Zoom werd geboren/gedoopt en die in 1844 in Den Haag kwam te overlijden.
Op 28 september 1847 wordt Johannis Storiemans voor rekening van de Regenten van I.C. Weezen en Armen opgenomen in datzelfde BurgerGasthuis van 's-Gravenhage en op 24 decembert opnieuw. Op 26 december 1847 overlijdt hij daar, bij overlijden 40 jaar, geboren te Breukelen, weduwnaar van Johanna Christina Hartman, zoon van Cornelis Storiemans en Joanna van Lingen, beiden overleden; de aangevers zijn dezelfde Abraham Montagne en Hendrikus Ours.
Het heeft er alle schijn van dat dit echtpaar kinderloos is gebleven.
Hoewel deze Jan Storimans dus uiteindelijk ook in een gasthuis voor armen is beland en daar is overleden, is hij ontkomen aan het nog triestere lot van zijn moeder en twee zussen die in onvrijheid in een bedelaarsgesticht zijn beland en overleden..

Last Updated on May, 26, 2023 by Th. Storimans
Terug naar de vorige pagina